Een beklaagde werd dd. 14.10.2015 door de AC3 kamer bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen  veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij een handel in vereniging in verdovende middelen, met name cannabis. Hij werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van drie jaar en een geldboete van 1.000,00 EUR, dit alles met uitstel voor een termijn van vijf jaar, behalve een effectieve gevangenisstraf van achttien maanden, en een effectieve geldboete van 100,00 EUR.

Veroordeelde tekende tegen dit vonnis hoger beroep aan, waarna ook het openbaar ministerie hoger beroep aantekende, en de zaak opnieuw werd behandeld op 17.11.2016 voor de 13de kamer bij het Hof van Beroep te Antwerpen. Op 22.12.2016 werd er uiteindelijk een arrest uitgesproken, waarin de betrokkene opnieuw werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van drie jaar en een geldboete van 1.000,00 EUR, doch ditkeer zonder de toekenning van enig uitstel.

Veroordeelde tekende tegen dit arrest cassatieberoep aan, en wel op basis van de volgende overwegingen. In de motivering van het arrest hernamen de beroepsrechters ter motivering van de straf integraal de redenen die tot de veroordeling in eerste aanleg geleid hadden. Het enige dat men hieraan toevoegde, ter staving van het feit dat de straf in graad van beroep wel volledig effectief werd opgelegd, was ‘dat er geen enkele reden was‘ om een dergelijk uitstel te verlenen.

Gelet op de bijzondere motiveringsplicht die voortvloeit uit een samenlezing van de artikelen 8, §1, vierde lid van de Probatiewet en 195, tweede lid Wetboek van Strafvordering, moeten de redenen op basis waarvan een gevraagd uitstel van tenuitvoerlegging van straf wordt in zijn beslissing vermeld worden. Deze motivering mag beknopt zijn, maar dient te gebeuren op een nauwkeurige wijze. Eiser in cassatie meende dat aan deze voorwaarde niet was voldaan, en wierp dit op in haar memorie. Het Hof van Cassatie oordeelde hieromtrent dd. 14.11.2017 het volgende:

Daaruit volgt dat indien een appelgerecht met verwijzing naar de redenen van het beroepen vonnis de door de eerste rechter opgelegde straffen bevestigt, maar oordeelt dat er geen redenen zijn om zoals de eerste rechter deed uitstel van tenuitvoerlegging voor een gedeelte van die straffen te verlenen en dit zonder nadere opgave van die redenen, niet voldoet aan de motiveringsverplichting van artikel 8, §1, vierde lid van de Probatiewet en artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvordering.

Het arrest werd aldus gedeeltelijk vernietigd, en zal wat betreft de beslissing over de straf binnenkort opnieuw behandeld worden voor het Hof van Beroep te Brussel.

Eiser in cassatie werd bijgestaan door mter. SMET en mter. KERREMANS.